Jachttaferelen op antieke wandtegels
De visserij en het jachtbedrijf vormden in vroegere eeuwen voor Nederlanders de belangrijkste bron van hun voedselvoorziening. Op het gebied van de visserij waren de jachtsoorten vooral haring en kabeljauw, zalm, paling en natuurlijk niet te vergeten de walvis. De mensen in de 17e en 18e eeuw leefden voor een flink deel nog steeds van wat de natuur voortbracht. Ze mochten echter niet overal jagen, in veel gebieden was de jacht voorbehouden aan de adel waaronder ons Koninklijk Huis.
Het is niet zo verwonderlijk dat de jacht die zo belangrijk was veelvuldig staat afgebeeld op antieke tegels.
Konijnenjacht. Eind 16e/begin 17e eeuw
Een wel heel bijzondere jachtscene op een vroeg 17e eeuwse tegel is die van de konijnenjacht op een kwadraattegel van ca. 1600.
Op de tegel staan afgebeeld twee konijnen, de ingang van een konijnenhol (in blauw) en een net wat voor het hol kon worden geplaatst waar de konijnen in werden gevangen. Konijnen hebben meerdere vluchtwegen dus er werden ook meerdere netten geplaatst. Om konijnen uit hun holen te krijgen werden fretten of kleine hondjes gebruikt. Op de achtergrond staat een kerk afgebeeld.
Jacht op antieke tegels, 17e/18e eeuw(1)
Fotoalbum: jacht, 17e en 18e eeuw (2)
Jacht (hoornblazers) op antieke tegels, 17e/18e eeuw
Er is nogal eens misverstand over tegels waarop een persoon met hoornblazer staat afgebeeld. Ze worden veel ondergebracht in de categorie soldaten, maar toch denk ik eerder dat de meeste hoornblazers behoren tot de tegels met jachtscene's. Verder valt op dat alle hoornblazers een speer dragen. De hoorn werd gebruikt om tijdens de jachtdag met elkaar te communiceren (aanvang van het driften, einde van het schieten, de drijvers weer verzamelen). Na een succesvolle jacht werd de hoorn gebruikt om bij het tableau de dood-signalen te blazen. Ook werd de hoorn gebruikt om elkaar te begroeten voor en tijdens de jacht en bij het afscheid. Later werd de hoorn gebruikt bij fanfares en muziekuitvoeringen, al dan niet in competitieverband voor publiek.
Postiljon
Tegel met een postiljon met hoorn. 17e eeuw
Postiljon te paard met hoorn
Het postvervoer tussen de steden vond aanvankelijk door bodelopen plaats. Vanaf ongeveer halverwege de zeventiende eeuw werd het vervoer te paard gebruikelijker. Dit hield onder meer verband met de vrede van Münster, die in 1648 gesloten werd en die het einde van de tachtigjarige oorlog betekende. Door deze vrede kregen vele te paard strijdende soldaten of cavaleristen een nieuwe baan als postvervoerder of postiljon.
De postiljon
Een postiljon (een paardrijder die post vervoerde) reisde door de steden, waar hij te herkennen was aan zijn hoorn. Deze gekrulde posthoorn wordt tegenwoordig nog op vele brievenbussen afgebeeld. De postiljon gebruikte hij om aan te geven dat hij in een stad aankwam of er juist vertrok.
Balustertegel met een postiljon met hoorn. 17e eeuw
Cirkeltegel met een postiljon met hoorn. 17e eeuw
Polsstokspringers op tegels, 17e eeuw
Het waterrijke Nederland met zijn vele sloten vormde voor boeren, daggelders en jagers een handicap om zich te kunnen verplaatsen. Daar was een oplossing voor gevonden in de vorm van een lange stok met een verbreding aan de onderkant, de polsstok. Die verbreding aan de onderkant van de stok was bedoeld om te voorkomen dat de stok niet te ver in de modderige bodem zou wegzakken. Maar het over een sloot van 3-4 meter springen met een polsstok vergt wel enige oefenkunst. Het is een traditie welke ook nu nog niet is verdwenen. Er worden zelfs Nationale wedstrijden polsstokspringen gehouden waarbij de Friezen en Zuid-Hollanders elkaar proberen af te troeven om maar zover mogelijk te springen. De echte kampioenen springen tot wel 15 meter ver.
Tegel van vader die kind laat zien hoe je polsstok moet springen. Makkum. Ca. 1970
Tegels met een polsstokspringer( fierljepper), eierzoekers wellicht. Friesland. Ca. 1880.
Waterwildjacht
Tot aan de 50er jaren van de vorige eeuw waren er nog een paar beroepsjagers actief in het Reeuwijkse Plassengebied in Zuid-Holland. Broodjagers werden ze genoemd. Ze jaagden in dit plassengebied (ontstaan door vervening) op waterwild vanuit schiethutten en gebruikten daarvoor tamme (lok)eenden die met hun gekwaak er voor moesten zorgen dat eendachtigen vlak bij de hut zouden invallen. Ze werden dan vanuit de schiethut met het jachtgeweer geschoten. Soms gebruikte men daarvoor een ganzenroer. Het voordeel van zo'n ganzenroer was dat er flink wat hagel van dichtbij mee kon worden verschoten. Door de brede loop had de hagel veel spreiding, zodat de kans groot was dat per schot meerdere eenden het loodje legden. Jachtpatronen kostten geld en het voordeligste was natuurlijk om met een schot zo'n hoog mogelijk rendement te hebben.
Een Sluipwijkse schiethut. Als lokeend gebruikte men graag Hollandse kwakertjes. Die werden voor de hut uitgezet aan een lijn zodat ze niet weg konden zwemmen ( of vliegen). De naam van deze eendensoort zegt al genoeg. Door hun gekwaak trokken ze de aandacht van overvliegende wilde eenden die vervolgens invielen bij de kwakers. Als beloning kregen die dan een of meerdere schoten hagel.
Waterwildjacht afgebeeld op vier tegels. Ze zijn geschilderd naar dezelfde spons, maar alle vier de tegels
zijn net weer iets anders geschilderd. Omstreeks 1700